Het nieuwste boek van geschiedenis leraar en loopbaanadviseur Cees Luckhardt, met medewerking van Boi Antoine geschreven, gaat over het Nederlandse slavernijverleden op Bonaire. Het boek bevat echter grove historische onjuistheden, die de rol van de zoutwinning voor de Nederlandse economie reduceert tot ‘ballast. Aldus de op Aruba woonachtige Curaçaose juriste en slavernij expert Gisele Sint Jago, die een nazaat is van geroofde en tot slaafgemaakte Afrikaanse mensen van zowel Bonaire en Sint Maarten. Hieronder volgt een kort relaas die de werkelijke waarde van het zout beschrijft.
Nadat Willem van Oranje als leider van De Opstand van de Negen Provinciën in 1568 een onafhankelijkheidsoorlog begon tegen Spanje, konden de Nederlandse kooplieden geen Spaans zout meer kopen van de zoutbergen van Cardona, Catalonië, ter conservering van de visvangst. De Nederlandse Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, stuurden kolonisten om de zoutreserves van de Caribische eilanden te onderzoeken, om hun florerende handel in haring en kabeljauw uit de Noordzee en Baltische zee te bestendigen.
De Nederlanders werden in 1654 door de Portugezen uit Brazilië weggejaagd. Al gauw werden de Caribische eilanden een belangrijke uitval haven voor de Nederlanders, die de verscholen baaien gebruikten om hun aanvallen op Britse en Portugese schepen voor te bereiden. Nederland ging over tot de exploitatie van de zoutvoorraden van Bonaire, waarbij Afrikaanse tot slaafgemaakte mensen gedwongen werden om 14 uur per dag en 7 dagen in de week te werken onder erbarmelijke omstandigheden. Het zoyt werd door de Nederlanders zowel in Nord Amerika als in Europa verkocht. De opbrengsten van het zout hebben zowel de 80 jarige oorlog gefinancierd als de staatskas van Nederland gespekt.
Het boek is met open armen ontvangen door alle gelederingen en instanties die zich inzetten voor het bewustwordingsproces, maar een echte analyse op feitelijke waarheden en onwaarheden is tot op heden alleen door Gisele SInt Jago uitgevoerd. Het verbaast Sint Jago echter niet: Deze vorm van geschiedvervalsing lijkt een bewust offensief te zijn, om een voor de Nederlandse staat gunstig slavernij narratief te creëren en op deze wijze de plaatselijke bevolking van Caribisch Nederland te ontmoedigen om hun (reparatie)recht te halen. Het Bonairiaanse zout met zijn bijzonder grote kristallen, was geen ballast, maar het ware goud van de ‘Gouden Eeuw’.
Klik hier om meer van de schrijfster Gisele Sint Jago hierover te lezen op de website van Bonaire.nu.
Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis
Of wat is Hartog ‘vergeten’ in zijn standaardwerk over Bonaire (uit 1957/1975)
Met de herziene druk van het boek ‘Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis’ van Bòi Antoin en Cees Luckhardt wordt een jarenlang onderzoek van Fundashon Históriko Kultural Boneriano (FuHiKuBo) gepubliceerd dat ontstaan is uit de behoefte van de auteurs om meer duidelijkheid te krijgen over de slavernij op het eiland tussen 1650 en 1850. Tot op heden is vooral bekend dat in de laatste 13 jaar van slavernij op Bo-naire een zeer kleine groep slaafgemaakte zoutwerkers beschutting aangeboden kreeg, vanaf 1850, met de bouw van de kleine ‘slavenhutjes’ (ca. 180×220 cm).
Dit nieuwe standaardwerk over de koloniale Bonairiaanse geschiedenis maakt duide-lijk dat deze bekendste toeristische attractie van Bonaire ten onrechte de indruk wekt dat de slaafgemaakten redelijk werden behandeld gedurende de gehele slavernijperi-ode op het eiland.
De redactie van Kristòf heeft de auteurs gevraagd wat het verschil is tussen hun boek en dat van Johannes Hartog, Bonaire: Van Indianen tot toeristen. Cees Luckhardt heeft het volgende geantwoord:
Wat is nieuw in het FuHiKuBo boek 2023?
In dit nieuwe standaardwerk hebben de auteurs Antoin en Luckhardt heel veel nieuwe en schokkende feiten verzameld die bekend zijn geworden sinds het uitvoerige boekwerk over Bonaire dat J. Hartog uitbracht in 1957.
Daarnaast is bij het leesboek ook lesmateriaal beschikbaar zodat Bonairiaanse scholieren hun familie, wijk en eiland kunnen gaan ontdekken. Zo zal door hen vastgesteld worden dat de dertig ‘slavenhutjes’ helemaal niet de enige stille getuigen zijn die herinneren aan de slavernij op het eiland.
GROOT DESSEYN
De auteurs staan uitvoerig stil bij het ‘Groot Desseyn’ uit 1623 omdat dit WIC-plan, in haar oervorm besproken op 4, 5 en 6 april van dat jaar in de Staten-Generaal en in latere maanden uitgerold, het besluit in zich draagt om aan slavenhandel en slavernij deel te nemen. Het eerste teken van leven van de twee jaar eerder opgerichte WIC is de vloot die met Piet Hein aan boord van de Rede van Texel uitvaart op 21 december 1623, met als geheim doel het veroveren van Salvador da Bahia in Brazilië met als uiteindelijk doel om zo de productie van de Portugese suikerplantages over te nemen. Het aan de WIC-vergadertafel bedacht ‘Groot Desseyn’ omvat ook inname van slavenforten aan de Afrikaanse kust. Antoin en Luckhardt doorbreken hiermee het algemeen publieke beeld dat Nederland min of meer per ongeluk aan de slavenhandel en slavernij deel ging nemen. Het was een weloverwogen besluit van de Staten-Generaal waarmee slavernij werd ingesteld voor de veroverde en nog te veroveren gebieden op de Spaanse en Portugese vijand. Bijna tweehonderdvijftig jaar later moest het uiteindelijk ook weer bij wet door diezelfde Staten-Generaal per 1 juli 1863 worden afgeschaft in de koloniën, terwijl het gedurende de hele periode officieel verboden was in Nederland.
De eerste bezettingspogingen mislukken in 1624 en 1625, maar na 1630 verloopt het bezetten succesvol en start WIC-gouverneur Johan Maurits in 1637 met het rechtstreeks vanuit Afrika halen van slaafgemaakten voor de suikerplantages van Brazilië. Met het verlies van Brazilië in 1654 krijgt de zogeheten driehoekshandel nog meer vorm, met Curaçao als centrale handelsmarkt voor met name slaafgemaakten, inclusief ‘slavenpakhuizen’. Het Groot Desseyn kreeg vanaf 2006 meer bekendheid door Henk den Heijer en is in zijn oervorm beschreven door de jonge historicus Erik Odegard in 2022. Hij beschrijft de driedaagse bespreking met de Staten-Generaal door Moerbeek met eenentwintig argumenten. De inname van delen van Brazilië zou niet alleen winstgevend zijn, maar ook eenvoudig. Het Groot Desseyn besluit staat niet beschreven in het Bonaire-boek van Hartog.
CURAÇAO AL ROND 1640 SLAVENMARKT
Vanaf 1636 verschijnen al incidenteel gekaapte slavenschepen op Curaçao, hetgeen later in een resolutie van 12 December 1640, goedgekeurd in vergadering van 14 Februari 1641 door de Heren XIX werd bekrachtigd: „Is gelesen het concept, volgens resolutie der XIX gemaeckt, aengaende het veroveren van swarten in West-Indien, dewelcke op Curaçao moeten gebracht werden.” Er was zelfs een jaar tevoren een contract, het eerste, gesloten met een Hollandse plantagehouder op St. Kitts, één der thans Engelse Bovenwindse eilanden, voor de levering van slaven. Peter Stuyvesant stelt in 1643 als directeur van Curaçao het plan op om het eiland een slavendepot te laten zijn. ‘Het was immers na de vrede van Munster gedaan met de voordelige kaapvaart en een marinebasis in de Cariben had men voor het moment niet nodig. Het voorstel kwam in de Staten-Generaal ter sprake, waarbij ook de slavenhandel tussen Angola en Curaçao een onderdeel van de bespreking uitmaakte.’ (Goslinga, 1956, p.11).
Al in 1639, drie jaar na de inname van Bonaire, kwamen Afrikanen voor op de monsterlijsten van schepen naar Bonaire. De werkzaamheden op de zoutpannen zijn zo zwaar dat de slaafgemaakten er rond 1650 een nieuwe naam voor bedenken: ‘de witte hel’. Onder de slaafgemaakten bevonden zich elf Inheemse opperhoofden die Peter Stuyvesant van Nieuw Nederland naar Bonaire liet verbannen omdat zij verzet hadden geboden tegen Stuyvesant en zijn troepen. Sinds 1636 was er een WIC-voorschrift dat alle op de vijand buitgemaakte Afrikanen naar Curaçao en Bonaire moesten worden vervoerd. Naar Bonaire om te werken en naar Curaçao voor de verkoop op een van de grootste slavenmarkten van het Caribisch gebied of om op het eiland tewerkgesteld te worden. (Antoin & Luckhardt, 2023, p. 87)
Met al deze gegevens maken de auteurs duidelijk dat het algemeen bekende beeld bijgesteld moet worden dat de slavenhandel vanuit Curaçao pas begint in 1662 met het opnieuw instellen, door de Spanjaarden, van de Asiento politiek. Dit algemene beeld is zo sterk dat een van de voormalige gevolmachtigde ministers van de Nederlandse Antillen direct in de pen klom, toen we het bovenstaande presenteerden in deel 9 van onze voorpublicatie in het Antilliaans Dagblad, met teksten als: ‘De eerste slaven werden in 1660 verhandeld’. ’Over 1642: Nederland was in oorlog met Spanje. Er konden dus ook geen slaven aan de Spaanse gebieden worden verkocht, zie ook de Curaçao Papers’. ’De WIC had altijd een monopolie in haar gebieden’.
“ISLAS INÚTILES
De onderzoekers stellen vast dat de Spaanse titel voor de eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao: Islas Inútiles ongelooflijke consequenties had voor de lokale inheemse bevolking. Met de titel ‘Onnutte of nutteloze eilanden’ zijn ze door de Spanjaarden vanaf 1499 vrijgeven als slavenjachtterrein. Het stempel Islas Inútiles bleek niet alleen een vrijbrief in 1515 voor een Spaanse vloot om 2.000 valide Indianen van de drie eilanden te ontvoeren, terwijl ze de rest van de bevolking met het zwaard ombracht (Grol, 1980, p. 76), maar ze was ook eerder, in 1501, oorzaak van het feit dat een Bonairiaans meisje in Europa tentoongesteld werd en vervolgens geschonken aan de koningin van Castilië, Isabella Guerra. Volgens de priester-historicus R.H. Nooyen gaf koningin Isabella Guerra – net als in 1499 aan Columbus – opdracht de oorspronkelijke Inheemse (Indianen) bewoners naar hun eiland terug te brengen, maar of dat gebeurd is met alle ontvoerde Bonairianen is niet waarschijnlijk. Curaçao, Aruba en Bonaire werden in 1514 en 1515 ontvolkt (Alofs, 2018). De in gebruik geraakte T-shirts, petjes en andere souvenirs met het opschrift EST.1499 lijken bezien vanuit deze historische gebeurtenissen nogal ongepast.
Behalve de begrippen ‘Groot Desseyn’, ‘Islas Inútiles’ en ‘kauri schelpen’ missen we in het werk van Hartog ook de term ‘zuigelingen’. Het huidige, algemene beeld is dat op de slavenschepen in grote meerderheid slaafgemaakte mannen tussen de 15 en 36 jaar werden getransporteerd. Uit de WIC-inventarislijsten hebben we met behulp van John Schermer, onder andere via zijn internetsite bonairefamily.com en een groot persoonlijk interview, de informatie verzameld dat de slavenschepen die in de haven van Curaçao aankomen met regelmaat kinderen en zuigelingen meebrengen.
ZUIGELINGEN
De auteurs stellen vast dat de kinder- en zuigelingencijfers extreem en schokkend hoog zijn. Zo komen in 1680 twee schepen op Curaçao aan met 150 zuigelingen aan boord. De Bonairiaanse onderzoeker John Schermer stelt vast dat tussen 1700-1704 gemiddeld op een schip 413 slaafgemaakten aanwezig zijn van wie bijna een kwart kinderen: 23,5% inclusief 4% zuigelingen. Dit cijfer is mogelijk hoger omdat uit een Amsterdams notarieel archiefstuk van 1706 blijkt dat drie kinderen van 12 tot 15 jaar in de scheepsadministratie verwerkt moesten worden als 3=2. Voor kinderen tussen 2 en 11 jaar moest de formule 2=1 gebruikt. Hoe zuigelingen (0 tot 2 jaar) geteld moesten worden is niet bekend, wel dat men de instructie geeft dat moeder en kind niet gescheiden mogen worden. Aangezien een instructie of verbod meestal uitgeschreven wordt omdat men een bepaalde praktijk wil onderdrukken, kan gesteld worden dat scheiding van moeder en kind schijnbaar gebruikelijk was.
GEBRANDMERKT & NAMEN
Ook hebben de auteurs met behulp van John Schermer vastgesteld dat de volwassenen gebrandmerkt werden met een getal bij aankomst op Curaçao. Dit getal was vermoedelijk het nummer van de lading van het betreffende schip. In 1701 gaat dit gebruik van getallen over in de letters van het alfabet. Met de site bonairefamily.com krijgen alle Bonairiaanse achternamen volop aandacht en hun geschiedenis.
MENSENRECHTEN AL IN 1795
Belangrijk nieuw gegeven en bij weinigen bekend is dat tijdens de Bataafse Republiek op 31 januari 1795 in de Haagse Algemene Vergadering de Mensenrechten werden besproken waarna ze in de Nederlandse taal in april gedrukt verschenen en een verspreiding kregen op posterformaat. Mogelijk heeft deze poster of dit pamflet ook Curaçao bereikt. Karwan Fatah Black stelt dat het jaartal 1795 maar liefst acht grote slavenopstanden kent waarbij minimaal 1000 personen betrokken zijn, de grootste is de door Tula geleide opstand op Curaçao waaraan ruim 2000 slaafgemaakten deelnemen.
(Zie de Mensenrechten poster (archief: Rijksmuseum)
NIEUWE ONDERZOEK LEVERT NOG MEER DUIDELIJKHEID OP ROND DE HUTJES
Verder zijn in dit nieuwe standaardwerk nog allerlei recente gegevens opgenomen uit de onderzoeken van Pepijn Brandon, Kwame Nimako, het Curaçaose Archief en zijn belangwekkende publicatie uit 2015, De Curaçaoënaar in de geschiedenis (Gibbes, et al 2015). Ook is ruim aandacht gegeven aan het (maritieme) archeologische onderzoek van Antczak 2022 bij de slavenhutjes waardoor de lezer ontdekt dat van de dertig hutjes er reeds een verloren is gegaan en dat ze nooit toereikend geweest zijn voor de bijna 400 slaafgemaakte zoutwerkers onder andere omdat ze een interieur hebben van 180 x 220 cm ofwel een oppervlak van 4m2, maar ook dat ze voor twee personen zijn ontworpen en niet alle dertig beschutting bieden tegen de wind en regen of ander natuurgeweld. Ook lijkt de tijd te ontbreken om in de pauze naar de hutjes toe te lopen. Ook na de afschaffing lijken de zoutwerkers de slavenhutjes niet altijd te gebruiken. Bovendien viel de bouw samen met een gedwongen verhuizing van de slaafgemaakte zoutwerkers van Rincon naar een wijk in Kralendijk waardoor de looptijd kon worden verkort en werktijd verlengd.
AANLOOP BOUW HUTJES
Verder staan de auteurs uitvoerig stil bij de bijna dertig jaar lange aanloop naar de bouw van de stenenhutjes. De instructie tot het bouwen van een beschuttinggevende loods voor de slaafgemaakten is namelijk al in 1819 gegeven door de inspecteur Van Utrecht, maar men lijkt op Bonaire pas haast te maken met de bouw nadat in juni 1848 op Sint Maarten slavernij compleet onhoudbaar is geworden volgens de slavenmakers en plantagehouders die daarom de Staten-Generaal aanschrijven met de mededeling dat ze de slavernij beschouwen als afgeschaft. Een gegeven dat ook terugkeert in de lagere vergoeding die de plantagehouders in 1863 ontvangen.
INHEEMSE NEDERZETTINGEN
Door verschillende onderzoeken te combineren komen we in onze publicatie niet tot het gebruikelijke aantal van vier of vijf nederzettingen van de oorspronkelijke inheemse bewoners, maar concluderen we dat er minstens negen nederzettingen geweest moeten zijn. Logischerwijs rond de bijna twintig waterbronnen die Bonaire rijk is waar nog amper archeologisch onderzoek is gedaan. Gesteld kan worden dat Hartog ‘vergeet’ te concluderen dat de Spanjaarden door de oorspronkelijke bewoners ‘om de tuin zijn geleid’ als hij Vespucci citeert met: ‘They let us know that they didn’t have any drinking water but used leaves to quenching thirst’ (Hartog, 1975, p. 24)
MANUMISSIE
Ook is in recent onderzoek, met Bonairiaan John Schermer, door Antoin en Luckhardt vastgesteld dat het Bonairiaanse gouvernement dubbel zoveel gelden ontving voor ‘manumissie’ als dat het in 1863 moest uitkeren aan de particuliere plantagehouders. Bijzonder in het aanvragen van ‘manumissie’ op Bonaire is dat slaafgemaakten dit blijven doen na oktober 1862, ondanks het feit dat bekend is geworden dat Nederland de slavernij gaat afschaffen per 1 juli 1863.
STRATEGISCH BELANG ZOUT
Opnieuw vragen de auteurs, evenals in de eerste korte uitgave van 2012, aandacht voor het grote belang van zout. Tot in de 19e eeuw was zout een militair strategisch product waarvan men de vijand in oorlogstijd probeerde af te snijden. Zonder zout geen gezouten producten om langdurig op zee te kunnen blijven en grote militaire acties uit te voeren.
INHEEMSE BEVOLKING WIJST DE WEG
Erik Odegard komt in 2022 met het gegeven dat het mogelijk ‘’gebruik’’ was om leden van de lokale bevolking te ontvoeren, mee te nemen door het Caribisch gebied en uiteindelijk naar Nederland te brengen. Daar krijgen ze onderwijs in de Nederlandse taal en in de gereformeerde religie. Op het moment dat de WIC in 1630 terugkeert naar Brazilië, zijn deze zogeheten Potiguar-ambassadeurs cruciaal bij het maken van contacten met de lokale bevolking en het geografisch in kaart brengen van het veroverde en bezette gebied. Mogelijk is dit ‘’gebruik’’ ook een reden geweest voor de Spaanse slavenhandelaar Juan de Ampués om tientallen oorspronkelijke bewoners vanuit Hispaniola terug te brengen naar Bonaire in 1527. Die konden de belangrijke natuurlijke (grond)waterbronnen aanwijzen en hem op andere manieren wegwijs maken op Bonaire.
NIEWINDT
Bovendien wordt de lezer gewezen op het feit dat de kanttekeningen en beschrijvingen die Niewindt plaatst bij het leven van de slaafgemaakten op Bonaire slechts de laatste dertig jaar beslaan. Veel van zijn belangrijke gegevens van rond 1835 worden momenteel gebruikt om toeristen en passagiers van de cruiseschepen te vertellen hoe het leven voor slaafgemaakten op Bonaire was van 1650 tot 1863.
VOLKSPLANTING
De ‘volksplanting’ zoals door Hartog omschreven komen we ook bij twee andere historici tegen waardoor we de conclusie overnemen dat men in Rincon, met een duidelijk vooraf bedacht doel, de mannelijke slaafgemaakten met opzet samen liet wonen met de vrouwelijke slaafgemaakten. Sterker nog, wij nemen plots na de afschaffing van de slavenhandel een enorme toename waar van vrouwen en kinderen op het eiland. Mogelijk heeft men toen besloten, zoals Jeanne Henriquez, als directrice van het Curaçaose Archief, in 2003 mij vertelde: ‘Ergens hebben we hier een document liggen waarin de gouverneur stelt: ‘’als we slaafgemaakten niet meer kunnen kopen en verkopen, dan gaan we ze toch bij elkaar zetten en zo zelf kweken?’’ Waarop een historicus uit Canada direct reageerde met: ‘Dit komt ook in de Franse koloniën voor, als antwoord op de afschaffing van de handel’. Nu, twintig jaar later, bestaan er internetsites die aandacht besteden aan slavebreeding in the USA. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe dit op Bonaire vorm heeft gekregen, maar alle gegevens wijzen in die richting omdat er tot op heden geen werk/plantage te bedenken is voor alle vrouwen en kinderen die plots op het eiland verschijnen.
RECOGNITIE
Kunst schrijft: ‘Het monopolie voor de handel van de WIC is in de praktijk een onzekere zaak geweest, waarin de tendens is gegroeid om voortdurend plaats in te ruimen voor particulieren die recognitiegeld betaalden.’ (Kunst, 1981).
Die mogelijkheid bestaat al enkele jaren na de oprichting van de WIC. Zo spreekt Paesie over de jaren 30 (nog geen tien jaar na de WIC-oprichting): Nederlandse rederijen kregen toen wel toestemming om handel te drijven op Amerika, maar de West-Afrikaanse kust bleef echter een mare clausum voor kooplieden uit de Republiek. Niet iedereen stoorde zich hieraan. Recognitie bedragen konden oplopen tot f 3.000 voor een schip van 45 last tot f. 9.300 voor schip van 150 last. Het bedrag moest voor de afvaart uit Nederland worden betaald. Het paspoort dat de WIC hierna afgaf was 12 maanden geldig. Bleef een schip langer weg dan moest het per maand een twaalfde van het recognitiegeld bijbetalen. (Paesie, 2018, Geschiedenis Magazine, p. 19)
————————————–
Literatuurlijst:
Alofs, L. (2018). Koloniale mythen en benedenwindse feiten. Leiden: Sidestone Press.
Antczak, K. & R. Stelten (2022). Life at the Salty Edge of Empire: The Maritime Cultural Landscape at the Orange Saltpan on Bonaire, 1821-1960. New York: Springer.
Antoin, B. & C. Luckhardt ( 2012). Bonaire, zout en koloniale geschiedenis. Den Haag: Amrit.
Balai, L. (2013). Het slavenschip Leusden. Zutphen: Walburg Pers.
Gibbes, F.E., N.C. Römer-Kenepa, M.A. Scriwanek (2015). De Curaçaoënaar in de geschiedenis, 1499-2010. Curaçao: Stichting Nationale Geschiedenis.
Goslinga, C.Ch. (1956), Emancipatie en emancipator. De geschiedenis van de slavernij op de Benedenwindse eilanden en van het werk der bevrijding. Assen: Van Gorcum.
Hartog, dr. Joh. (1957). Bonaire: Van Indianen tot Toeristen. Aruba: De Wit.
Heijer, H. den (2002). De geschiedenis van de WIC. Zutphen: Walburg Pers.
Heijer, H. den & J. Dircksz Lam (2006). Expeditie naar de Goudkust. Het journaal van Jan Dircksz Lam over de Nederlandse aanval op Elmina, 1624-1626. Ingeleid en bezorgd door Henk den Heijer.
Haviser, J. (1991). The first Bonaireans, Curaçao;Archaeological-Anthropological Institute of the NA
Kunst, A.J.M., Recht (1981). Commercie en kolonialisme in West-Indië. Zutphen: Walburg Pers.
Nimako, K.(2011). The Dutch Atlantic. Slavery, Abolition and Emancipation. London: Pluto Press.
Nimako, K., M. Delea & M. Esajas (2020). Waarom vrijheid niet kon wachten: Het parlementaire debat rondom de afschaffing van de slavernij. Amsterdam: NiNsee.
Odegard, E.(2022). Graaf en Gouverneur. Nederlands-Brazilië onder het bewind van Johan Maurits van Nassau-Siegen, 1636-1644. Zutphen: Walburg Pers.
Paesie, R. (2008). Lorrendraaiers. De illegale goederen- en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuwse handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie, 1700-1734. Amsterdam: De Bataafse Leeuw.
Paesie, R. (2018). WIC in gevecht met Zeeuwse smokkelaars. In: Geschiedenis Magazine, nr. 8. Zeist: Spiegel Historiael.
Schermer, J.G., Bonaireaanse families van 1700 tot 1900. Gepubliceerd in 2006 op de website bonairefamily.com.